In Genesis staat hoe God de mensen maakte. Hijzelf is Geest, de eerdere schepping was geestelijk (hemel en engelen), nu formeerde hij geestelijke wezens in een lichaam van koolstof, eiwitten en alles wat ook in de aarde is te vinden. Gen 2:7 Toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.

Het woord levensadem is Ruach, de Geest van God. Jezus zei: Ik ben het Leven. Daarom kunnen mensen zelf geen leven maken. Het is God Die het Leven is. God noemde zijn schepping Adam, mens. Hij zorgde er ook voor, dat deze mens, anders dan de dieren die Hij ook had geschapen, op Hemzelf leek, het karakter van God had. Hij was bevriend met de mens en ze spraken veel met elkaar. Maar God zag, dat de mens ook een menselijk vriendje nodig had, dus liet Hij de mens in slaap vallen (narcose), en haalde Hij een deel van het karakter (en een stuk rib) van de mens weg en maakte daar het lichaam van de vrouw voor (van de rib). Toen de mens wakker werd, herkende hij een deel van zijn vroegere zelf in de vrouw (dit is vlees van mijn vlees en been van mijn been), maar hij zag ook, dat zij vrouw was. De man in hem werd wakker en noemde haar daarom “man-in.” God was tevreden en zei, dat Adam (de mens samen- deze twee zullen één vlees zijn) de heerschappij over de aarde kreeg.

God gaf ze wel de keuze die Lucifer ook had: het goede heeft alleen waarde als er ook een keus is voor het verkeerde. Hij gaf ze twee bomen, die duidelijk te zien waren. Niet de ene lelijk en de andere mooi, nee, de keuze moest eerlijk zijn. De eerste was de boom van het Leven (God, dus), en de andere de kennis van het verschil tussen goed en kwaad. Of: zelf bepalen wat goed voor je is. De mens vertrouwde op God en had een goed leven. Maar daar kwam de duivel. Hij had goed gehoord wat God had gezegd. Hij kende God goed. Satan wist wat er was gebeurd met hemzelf toen hij de verkeerde keus had gemaakt. God had de mens gewaarschuwd niet van de verkeerde boom te nemen. Net als hij zouden ze dood zijn voor God als ze tegen Hem kozen. En dan zou hij, de duivel, de heerschappij over de aarde krijgen, als hij de mens en God te slim af zou zijn.

De duivel, een geestelijk wezen, nam het lichaam van een slang en ging naar de vrouw. Hij vroeg haar wat God nou precies had gezegd over die boom van kennis. Heeft God niet gezegd dat je van geen enkele boom hier mag eten? De vrouw zei dat God had gewaarschuwd voor alleen die ene boom, en dat ze dood zou gaan als ze daarvan vruchten zou eten (pakje sigaretten met waarschuwing “roken is dodelijk”). Ach wel nee, joh, je gaat er niet dood van, je krijgt dezelfde kennis als God en dan wordt je net als hij. Dan kun je zelf bepalen wat goed voor je is. Ja, slang, nu je het zegt, die boom is wel heel erg verleidelijk, het ziet er wel heel goed uit. Ach wat, ik probeer het gewoon. Ik moet het gewoon, ik wil en zal het weten! Hap! Héé! Wat ik nou toch allemaal begrijp! Dat had ik eerder moeten weten! Zeg, man, moet je proeven, dit is fantastisch! Haphap! Tjonge, vrouw, wat zijn wij slim geworden, dit is pas leven. Geweldig, hoor.

Nu ze wisten wat verkeerd was, wisten ze ook dat ze de verkeerde keuze hadden gemaakt. God had gezegd: Neem niet van die boom, anders zul je zeker sterven”. Hun lichaam leefde nog, ze waren niet dood, maar God, het Leven, was verdwenen. Ze waren wel dood. Bohu, Tohu. Verwarring, leegte. Ze voelden zich schuldig en vies tegenover God. Zo konden ze Hem niet onder ogen komen, ze moesten hun vuil bedekken. Ze maakten zelf van bladeren iets dat hun schande kon verstoppen. De dieren, de natuur, alles was anders. De heerschappij was overgegeven. De duivel heerste nu over de aarde en de dieren. Eten en gegeten worden, het recht van de sterkste. God kwam. Wat heb je nou aangetrokken? Ben je ongehoorzaam geweest, terwijl ik je gewaarschuwd had? Wat heb je toch gedaan, mens? De man schoof de schuld af. Ikke? Het was háár schuld! Zij daar heeft me verleid, dat mens dat U me gegeven heeft! U!!! heeft me haar gegeven, ik kan er niets aan doen, begrijpt U wel? Ik ben onschuldig. De vrouw probeerde hetzelfde. Toen God het aan haar vroeg, wees ze naar de slang. U moet mij niet hebben, maar die rotslang. Hij heeft het gedaan, het is niet mijn schuld.

Gen. 3:14 Daarop zeide de HERE God tot de slang: “Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft. En ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.”

God vervloekt de duivel. Hij spreekt Zelf, uit Eigen mond, een profetie uit, een Goddelijke waarheid die zeker zal gebeuren. Hij zegt: Nu is het oorlog! Jij hebt de vrouw verleid, uit haar nageslacht zal Degene komen, die jou en je nageslacht (zij die de duivel dienen) de kop voor eens en voor altijd zal vermorzelen! Je zult zelf maar een kleine overwinning op Hem behalen. Je bent voor altijd de verliezer, kruipen zul je en stof zul je vreten! God geeft ook nog de vrouw en haar man op hun donder, hij gooit ze uit het paradijs en zegt ze, dat hun lichaam zal sterven, maar de man kijkt naar zijn vrouw. Hij heeft een probleem. Hij, Adam, is dood voor God. Maar de mens heeft heel goed begrepen wat God tegen de duivel had gezegd: uit de vrouw zal de oplossing geboren worden voor zijn dood- zijn. Uit haar zal het Leven weer geboren worden. De man geeft zijn vrouw een nieuwe naam: Hawah, Eva, levengever.