Het loon van de zonde is de dood. Dat staat er in de Bijbel. Zonde is het overtreden van de wetten van God. De man en zijn vrouw hadden gezondigd, en de straf die daarop staat, is de dood. Ze hadden geprobeerd het zelf te bedekken, maar God neemt daar geen genoegen mee. Hij komt Zijn woorden na, altijd, want, staat er in de Bijbel, God is Waarheid (Jezus noemt Zichzelf niet alleen Het Leven, maar ook De Waarheid). De mens was geestelijk dood, het lijntje van vertrouwen en vriendschap met God was door de mens afgesneden. Ze werden het paradijs uit gestuurd, want daar stond de boom des levens. Daar mochten ze nu niet meer bij, want ze hadden zelf voor de andere gekozen.

Maar God had Zijn oplossing voor het afgesneden contact al uitgesproken: de dood, het loon van de zonde, zou overwonnen worden door het nageslacht van de vrouw. Het Leven zou winnen. God Zelf had de oplossing, Hij zou het doen, en Hij zou ook Zelf de zonde bedekken van de man en de vrouw. Voorlopig was het nageslacht van de vrouw er nog niet, dus God deed het anders; een doekje voor het bloeden, of zoiets. Later krijgt het eerste nageslacht van de vrouw, twee broers genaamd Kain en Abel, ruzie over zo’n zelfde doekje, en de oudste slaat de jongste dood. De eerstgeboren mens is al meteen een moordenaar. Als God Kain vraagt wat hij met zijn broer heeft gedaan, zegt God: “Het bloed van uw broeder roept tot mij van de aardbodem”. In de Bijbel staat, dat het leven in het bloed is. De bladeren van de mens en zijn vrouw moeten weg, ze kunnen niet bedekken waar de doodstraf op staat. Een ander moet de prijs betalen. Het is God en niemand anders, Die een dier doodt en daarvan kleding maakt om de zonde te bedekken. Onschuldig bloed vloeit voor de fouten van de mens.

Nu zoekt God mensen die wel voor Hem kiezen en niet voor de keuzes die de duivel hen voorhoudt. Het zijn er maar weinig. Uit al het nageslacht van de vrouw, en het worden er steeds meer, staan maar een paar namen: Henoch, hij wandelde met God. En Noach, hij was onberispelijk. God had er genoeg van. Hij wilde niet meer. Hij zag vreselijke dingen, bloed, moord en doodslag, sex met van alles en nog wat (onberispelijk is Tamim in het Hebreeuws, dat staat voor lichamelijk zonder gebreken. Er waren in die dagen reusachtige gestalten- Nephilim, in het Hebreeuws-, staat er in Gen. 6:4, dit was de tijd van de verhalen van halfgoden, gebaseerd op de bijbelteksten uit Gen.6 Zie de Griekse, Noorse, en andere Mythologieën. Het mensenras was vervuild). God zond een grote vloed, de wateren overspoelden de aarde en vernietigde alle zondige leven op de aarde. Alleen Noach en zijn familie, en de dieren die God had uitgekozen, overleefden het, omdat God Noach een enorme boot had laten bouwen. Pas vanaf de tweede helft van de 19e eeuw kon men zulke grote en grotere boten bouwen.

Niet dat het hielp. De mensen bleven vreselijk tegen God in gaan. Maar God had nu eenmaal aan Noach beloofd dat Hij de mensen niet weer zou wegspoelen. En het duurde eeuwen voordat er weer een man was, die vrijwillig er voor koos, om vriendschap met God te sluiten. Hij heette Abraham.

Abraham was een speciaal iemand. God heeft het hem niet makkelijk gemaakt. God had dat plan tegen de slang uitgesproken, en Hij zocht iemand die het echt meende met Hem, iemand waar Hij mee verder kon om dat plan uit te werken. Dat plan moest nou eenmaal doorgaan, want gezegd is Waarheid, bij God. Abraham was een oude man zonder kinderen, zijn vrouw was onvruchtbaar en al zestig, toen God aan Abraham liet weten dat Hij God was. Abraham had geen idee. Zijn familie maakte afgodsbeeldjes in Ur, waar ze woonden. Abraham kende de God Die alles geschapen had niet. Hij was een redelijk rijke herder, hij had alleen niemand om alles aan na te laten. Ja, Lot misschien, de zoon van zijn overleden broer. Tot God kwam en tegen Abraham zei, dat hij weg moest uit Ur, en naar een onbekend land moest gaan. Hij zou nog wel horen waarheen. Daarom was Abraham speciaal. Hij ging, zomaar, hij deed wat die God hem zei. En later, toen God hem een zoon beloofde, geloofde Abraham Hem, ook al was dat eigenlijk onmogelijk. Abrahams vrouw, die al te oud was om zelf nog kinderen te krijgen, duurde het te lang. Zij was onvruchtbaar, maar Abraham niet. Dus die God van haar man bedoelde het anders: Abraham moest maar een kind krijgen bij haar Egyptische slavin. En ze kreeg Abraham zo gek om op die manier toch nog vader te laten worden. Ismael werd geboren, zoon van Abraham en een vrouw uit het land van de farao, Egypte, het land dat in de Bijbel symbool staat voor de duivel en zijn demonen. Mensen begrijpen God niet echt goed als ze Hem niet kennen. Sowieso niet, want er staat in de Bijbel dat Zijn denken hoger is dan ons denken. God bedoelde het heel anders. Hij wachtte totdat Sarah echt helemaal nooit meer zwanger kon worden. Hij wilde, dat iedereen heel zeker wist: die God van Abraham, Die is heel bijzonder. Hij doet het onmogelijke voor Zijn vrienden. Sarah was negentig toen haar eigen zoon Izaak geboren werd. Ismael, de zoon van “zelf doen”, (net als dat rokje van bladeren) moest worden weggestuurd van God. Abraham vertrouwde er op, dat God goed voor Ismael zorgde, en dat deed Hij ook. Toen vroeg God ook Abrahams zoon Izaak. “Offer hem aan Mij”, zei God “dood hem”. En Abraham begreep er niets van. God was zijn Vriend. Hij was heel anders dan al die andere afgoden, waar mensen hun kinderen aan offerden. Maar Hij vertrouwde zijn Vriend. Als God het zei, dan was dat het beste. Abraham pakte zijn mes en stak. Alleen God hield hem tegen. Dank je wel, Abraham. Nu weet ik, dat je Mijn echte vriend bent. Ik wilde weten of jij het echt meende met Mij. Ik zal jou en al je nageslacht zegenen. Jij wordt de stamvader van Degene die de kop van de slang gaat vermorzelen.

Uit Abraham komt het volk van Israël voort. Israël was de zoon van Izaak, een van een tweeling. Toen hij geboren werd, heette hij Jakob (bedrieger), maar God Zelf gaf hem de naam “strijder tegen God”. Daarom heette hij Israël. Hij had twaalf zonen. De op één na jongste zoon heette Jozef. Deze zoon kreeg dromen van God, en Israël trok hem voor boven de andere zonen. Die verkochten Jozef daarom aan slavenhandelaren, doopten zijn verscheurde mantel in geitenbloed en zeiden tegen hun vader dat Jozef door een wild dier was verscheurd. Jozef werd verkocht aan een Egyptenaar, die hem later in de gevangenis liet gooien omdat hij de vrouw van zijn meester zou hebben aangerand. Jozef was onschuldig, en God zorgde voor hem. Hij gaf de farao een droom, die niemand kon uitleggen, behalve Jozef. De droom was een waarschuwing van God: eerst kwamen er 7 jaren van rijke oogst, maar daarna kwamen er 7 jaren hongersnood. Jozef zei de farao de komende rijke jaren genoeg oogst te sparen voor de hongersnood, en de farao maakte Jozef tot onderkoning van Egypte. Tijdens de hongersnood was Egypte het enige land in de omstreken waar genoeg voedsel was, zodat ook de broers van Jozef om eten kwamen. Ze hadden veel spijt van wat ze hadden gedaan, maar Jozef zei, dat God hem voor hen uit had gestuurd om hen in leven te houden (Gen. 45). Het volk van Israël bleef in Egypte, en toen Jozef stierf, zei hij, dat God hen uit Egypte zou voeren dat Hij aan Abraham, Izaak en Israël beloofd had, en ze moesten dan Jozefs botten met hen mee nemen. Het volk van Israël groeide snel, en de nieuwe farao was bang, dat de Israëlieten tegen hen in oorlog kwamen, hij liet ze dwangarbeid doen en gaf de vroedvrouwen het bevel de Hebreeuwse jongetjes te doden bij de geboorte. Toen zij dat niet deden, gaf de farao het bevel aan het Egyptische volk, de Hebreeuwse jongetjes in de Nijl te gooien.