Om hun zoontje van de kindermoord te redden, maakte Jochebed, een Hebreeuwse vrouw, een mandje van biezen (riet) en legde dat in de Nijl. God zorgde er voor, dat het mandje bij de dochter van de farao kwam, die aan het baden was. Zij begreep dat het een Hebreeuws jongetje was, maar ze had medelijden en adopteerde het jongetje. Ze noemde hem Mozes. Egypte was in die tijd het centrum van de wereld. Er werden piramides gebouwd, de geleerden waren de besten van de wereld, er was de hoogste beschaving, en Mozes kreeg de beste opleiding die er toen maar was in de wereld. Maar hij zag hoe zijn volk slaven waren, en hij besloot er wat aan te doen. Hij sloeg een Egyptenaar dood, die een Hebreeuwse man had geslagen. Mozes wilde zelf zijn volk verlossen uit de slavernij. Zelf doen, net als Abraham en zijn zoon, Adam met zijn bladerenrokje en Abel met zijn plantenoffer aan God God . Zoiets werkt niet, dus hij moest vluchten voor zijn leven. Veertig jaar later, toen hij herder was, ging God het doen. Mozes liep met de kudde van zijn schoonvader, en daar verscheen hem de Engel des Heren als een vuurvlam in een braamstruik (Exodus 3:2). Hij riep: “Mozes!” Toen die kwam, stelde God Zich voor: “Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham , de God van Izaak en de God van Jakob.” En toen vertelde Hij, dat Hij het geroep en de ellende van Zijn volk had gezien en gehoord, en dat Hij ze naar een goed rijk land zou brengen. Hij had Mozes uitgekozen om naar de farao te gaan om hem dat te vertellen en het volk uit te leiden. Mozes zag dat niet zitten en probeerde er onder uit te komen. Maarreh, God van al die mensen, ik stststotter, ik ben maar een nobody, wat moet ik wel niet zeggen, ik weet niet eens hoe U héét!!

God is heel goed in het wegvegen van al je smoesjes. Hij zei Mozes dat hij zijn broer Aaron maar moest meenemen naar de farao (Aaron stotterde niet), dat Mozes niets kon gebeuren want Hijzelf zou hem bijstaan, en Hij vertelde ook precies wat ze de farao moesten zeggen. “En zeg maar dat IK BEN DIE IK BEN je gestuurd heeft”. Wie? IK BEN? God had daarvóór tegen mensen nog geen naam genoemd. Mozes heeft al het eerdere in de Bijbel opgeschreven, maar dat was dus later, en hij gebruikt steeds de naam IK BEN. Maar omdat die naam, die Naam der namen niet zomaar mocht worden misbruikt, durfde het volk van Israël dat niet zomaar te zeggen en nu weet niemand meer hoe je het uitspreekt. Hebreeuws is een taal, waar je de klinkers niet bij opschrijft, dus IK BEN schrijf je in het Hebreeuws JHWH. Dat is in het Nederlands vertaald met HERE (in hoofdletters, dan weet je dat er eigenlijk JHWH staat). Waarschijnlijk werd het uitgesproken als Jahwéh, maar er is ook wel Adonai tussen gezet, en dan krijg je Jehovah, tenminste zo klinkt het. In ieder geval dekt die IK BEN de hele lading. De God Die alles geschapen heeft, IS de Waarheid, Hij IS het Leven, Hij hééft geen leven, Hij IS het. Hij IS het Begin, Hij IS het Einde. Alles Is in Hem en tot Hem. Hij IS, IK BEN, DIE IK BEN. Zijn Naam vertelt Wie Hij IS.

Mozes heeft een opdracht, en de Naam van Degene Die Hem gestuurd heeft. En nu moet hij naar de farao, die denkt dat hij de zoon van de zon is, de god van Egypte. Hij wordt zelfs door het volk aanbeden als god. Hij is de machtigste vorst in de wereld van dat moment. En Mozes is van het slavenvolk. De “goddelijke” farao krijgt het bevel van een slaaf, namens de God van die slaven, dat hij maar even de Hebreeërs moet laten gaan. Dat is een boodschap die wel indruk zal maken, maar niet heus. Gelukkig liet IK BEN een trucje zien wat wel indruk zal maken: Mozes’ staf kan veranderen in een slang. Jammer genoeg deden de priesters van de Egyptische goden hetzelfde kunstje, en de farao stuurde Mozes en zijn broer weg. Dan komt er een strijd tussen de God van Israël en de afgoden van Egypte. De farao, de zoon van de zon, de zoon des dageraads. Wie? Was dat niet?? Ja- Dié! Hij, ook wel Morgenster genoemd, Lucifer. De duivel. Eén voor één wordt er afgerekend met de afgoden van Egypte, de boze geesten van de duivel. God slaat Egypte met vreselijke plagen, om te laten zien dat er geen God is dan Hij alleen, de machtige IK BEN, de Schepper, Degene Die de kop van de slang zal vermorzelen, Hij, en niemand anders. Het water van de Nijl, de Egyptische rivier, die elk jaar overstroomt en vruchtbare klei achterlaat staat voor het leven, en de babyjongetjes van Israël zijn daarin verdronken. Geofferd aan deze watergodin. IK BEN verandert het water in bloed. Alles sterft, de vissen, de planten, het stinkt naar verrotte vis en overal in Egypte is er geen water maar bloed. De mensen graven wanhopig naar drinkwater, maar de farao luistert niet. De duivel is een na-aper, zijn tovenaars kunnen dit trucje ook, de farao zit in zijn paleis en verhardt zijn hart. Dan slaat IK BEN Egypte met een nieuwe plaag. De Egyptische godin van de vruchtbaarheid wordt afgebeeld met een zwangere kikvorsbuik, zittend in baarhouding als een kikker. Het hele land wordt overspoeld met kikkers, ze zitten overal, in de bedden, in de bakovens, in de pannen, maar de Egyptische afgodenpriesters doen IK BEN na en laten zien dat die God van de Hebreeërs niet zo bijzonder is.

Dat IK BEN niet zo bijzonder is, blijkt een grote leugen te zijn. Hij slaat het land met de ene na de andere plaag, die de tovenaars al lang niet meer kunnen nadoen, storm, hagel en sprinkhanen die de oogst vernietigen, muggen, steekvliegen, zweren, en ook veepest, om te laten zien dat Hij machtiger is dan de kalveren die de Egyptenaren aanbidden. Hij IS het LICHT, en Hij weigert de zon nog te laten opgaan over het land van Ra, de zonnegod, maar de farao blijft weigeren te doen wat Mozes hem zegt. Tot IK BEN de farao zelf slaat.

Ex.12. Mozes krijgt te horen van God, dat hij de Israëlieten opdrachten moet geven. Ieder gezin moet een éénjarige ram of geitenbok nemen, veertien dagen bewaren en samen met de rest van het volk het slachten in de avondschemering. Het bloed moet in een schaal, en met een bosje hysop (een reinigend kruid) moeten de mensen het aan de deurposten smeren. Het is een Pascha, een offer voor IK BEN, het dier moet worden gebakken en gegeten met bittere kruiden en ongezuurd (ongegist) brood, niets mag er van overblijven, het afval moet worden verbrand. Het volk moet eten met de kleren aan, klaar om te vertrekken, want IK BEN zegt, dat de farao de Israëlieten weg zal jagen na deze nacht.

Om middernacht gaat HET LEVEN door Egypte. Hij neemt het leven weg van alle eerstgeborenen van Egypte, van al het vee, van de eerstgeborenen van de gevangenen tot aan de eerstgeborene van de farao, de kroonprins van Egypte. Overal waar Hij, de Elohim, gaat en geen deurpost ziet met bloed bestreken, sterft de eerstgeborene. Alleen daar, waar het bloed van het offerlam aan de deur is, gaat IK BEN voorbij. Het Pascha is het feest van het passeren. Zij die schuilen achter het bloed van het lam, zijn veilig. Midden in de nacht laat de farao Mozes en zijn broer roepen. “Wégwezen! Ga je God dienen in de woestijn, neem je vee mee, doe alles wat je wilt, maar maak dat jullie wegkomen!!” De farao liet ze eindelijk gaan, en het arme geplaagde Egyptische volk jammerde dat ze alsjeblieft weg moesten. Ze gaven hun goud ook nog mee, áls de Israëlieten maar uit Egypte verdwenen met hun vreselijke God! IK BEN doet wat Hij zegt. Hij had beloofd het volk uit Egypte te bevrijden, nu moest hij Egypte nog uit de harten van de mensen halen. Toen de farao, kwaad over zijn nederlaag, het volk met zijn leger achterna ging, opende IK BEN een hele zee voor Israël. Zij ontkwamen, maar het leger van de farao verdronk in de golven. Daarna leidde God Zijn volk naar de berg Horeb en gaf Mozes wetten waar het volk God mee kon gehoorzamen (Ex. 20). Het volk moest heilig zijn, niet de verkeerde dingen doen, die alle andere volken maakten, anders zijn dan de rest, want God wilde, zoals Hij nu zijn mensen uit de slavernij had gehaald, ze ook nog bevrijden van de vloek uit het paradijs.