Satan moet van Jezus af, voordat Hij hem de kop gaat vermorzelen. Hij ziet de priesters bang voor hun macht, en besluit hen te gebruiken om Jezus te doden. Hij jut ze op als ze spreken over die timmerman, die het volk tegen hen opzet. Jezus is gevaarlijk. Israël is bezet door Rome, de Romeinse soldaten marcheren door het land en keizer Tiberius heeft een stadhouder aangesteld, die de namens de Romeinse keizer regeert. Misschien komt er wel een volksopstand door die Jezus, en dan zullen er zeker doden vallen. De opperpriester, Kajafas, spreekt, zonder dat hij het weet, profetische woorden: “Het is in uw belang, dat één mens sterft voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat.” (Joh.11:50)

De duivel houdt Jezus heel goed in de gaten. Het lukt hem niet, Jezus in de val te lokken. Maar er lopen nog twaalf man met Hem mee, en die zijn een stuk makkelijker te beïnvloeden. Eén van hen, Judas, ziet in Jezus de beloofde Verlosser, die Israël van de Romeinse overheersing zal bevrijden, zoals Mozes het volk van de Farao bevrijdde. Maar Jezus is helemaal geen strijder tegen de Romeinen. Hij zegt tegen de priesters dat er belasting aan de keizer moet worden betaald, hij helpt een Romeinse centurion (hoofdman) om een Romeinse bediende te genezen, Jezus gaat eigenlijk alleen maar tekeer tegen hun eigen kerkleiders. Hij noemt ze zuurdesem, omdat ze met hun eigen regeltjes de zuivere wetten van God vergisten. Hij vervloekt ze zo ongeveer en veroordeelt ze! (Matth.23) Mozes was vriendelijk en zachtaardig (Numeri 12:3), maar Jezus slaat de handelaren met een zelfgemaakte zweep het tempelplein af. Judas is teleurgesteld. Jezus is niet zoals Judas vindt dat Hij zou moeten zijn. Hij kan daarom niet de Verlosser zijn. De duivel herhaalt het steeds in Judas’ gedachten. Het is weer de vraag uit het paradijs en uit de woestijn: “Is Hij echt HEM? Heeft God door Zijn profeten niet gezegd…?” Judas gaat naar de kerkleiders, de mannen van wie hij zeker weet dat ze priesters van God zijn. Hij vraagt ze hoeveel geld ze hem willen geven, als hij hen Jezus uitlevert. Een heel kapitaal kan hij krijgen, dertig zilverstukken. Judas besluit om goed op te letten en een gelegenheid te vinden om Jezus te verraden.

Het is het feest van de ongezuurde broden, het Pesach, de herdenking van de uittocht van Egypte. Iedereen gaat naar Jeruzalem, en Jezus en Zijn leerlingen (discipelen) gaat ook. Hij rijdt op een ezeltje binnen, en het hele volk juicht Hem toe: Glorie voor de Zoon van David, de gezalfde Verlosser van God! Hij geeft Zijn twaalf vrienden het opdracht om het Pesach klaar te maken, het offerlam dat met ongegist brood en bittere kruiden gegeten wordt. Als Hij later met ze aan tafel zit, zegt Hij: Eén van jullie gaat me verraden. Natuurlijk roepen ze allemaal dat zíj het niet zijn, maar Jezus zegt tegen Judas, dat hij snel moet doen wat hij van plan is. Als Judas weg is, zegt Jezus dat Hij het verbond met de voorvaderen en God nu door Hem vernieuwd wordt. Hij breekt het brood, deelt het uit en noemt het Zijn lichaam, dat voor hen verbroken wordt. Dan pakt Hij de wijn en zegt dat het Zijn bloed is, dat vergoten wordt. Na het eten gaan ze naar de tuin van Gethsemane, waar ze wel vaker zijn. Hij wordt bang en gaat een eindje verderop bidden. Dan komt Judas met een grote groep met stokken en zwaarden bewapende mannen. Ze zijn gestuurd door de priesters. Ze vragen: Jezus wordt gearresteerd, en zijn leerlingen vluchten

Het proces dat Jezus krijgt is nep. Er zijn valse getuigen die liegen, want Zijn doodstraf staat al van tevoren vast. Jezus heeft geen kans. Hij wordt berecht door de priesters voor het lasteren van God, waar de dood door steniging op staat. Maar omdat de Romeinen de baas zijn, brengen ze Jezus naar Pilatus de stadhouder. Pilatus bemoeit zich niet met Joodse geloofszaken, dus de priesters verzinnen iets nieuws: Jezus stookt het volk op dat Hij de nieuwe Koning is, en dat is opstand tegen de Romeinse keizer. Pilatus praat met Jezus, begrijpt dat Hij onschuldig is, en stuurt Hem naar Herodes, de Joodse koning. Die stuurt Hem weer terug. Pilatus zit er nogal mee in zijn maag, maar dan bedenkt hij, dat het de gewoonte is, om met de feestdagen een gevangene los te laten. Hij gaat op zijn rechtersstoel zitten voor het volk. Hij laat een moordenaar uit de gevangenis halen ( Bar- Abbas) en vraagt aan de mensen wie of hij vrij moet laten. Jezus is nogal populair bij de mensen, begrijpt Pilatus, dus de mensen kiezen nooit voor de moordenaar. Satan is er ook nog. Zijn vijand is bijna verslagen. Als Hij nu vermoord wordt, zal Hij nooit satans kop vermorzelen. Er is er maar één bij Wie dat gaat gebeuren, maar dat is hij niet! “Laat Bar- Abbas vrij! Weg met Jezus!” Hij jut de menigte op. Pilatus laat Jezus zweepslagen geven, maar dat is niet genoeg. Dóód moet Hij. “Laat Hem kruisigen!!”schreeuwen ze. De Romeinse zwepen waren lang, en er zaten scherpe stukken steen en glas aan gemaakt. Als ze sloegen, krinkelden de vele uiteinden om het lichaam heen, en daarna trokken de Romeinse beulen de zwepen los. De huid werd opengereten. Veel gevangenen stierven al van het bloedverlies. De kruisdood was nog erger. De gekruisigde moest de dwarsbalk zelf dragen, vele kilometers tot buiten de stad. Daar werd hij aan het hout genageld, maar de voeten kregen een steuntje. Anders zou de gekruisigde vrij snel dood gaan. Hangend aan de armen kun je niet goed ademen, maar als je een steuntje hebt zodat je even rechtop kunt staan, dan kun je adem halen. Bij iedere ademhaling je met je voeten afzetten waar een dikke nagel doorheen geslagen is, dat is een marteling op zich. Als het te lang duurde, braken de Romeinen je benen, zodat je langzaam stikte.

Jezus was het Offerlam van God. De bittere kruiden van de Pesachmaaltijd was de pijn waar Hij doorheen moest. Terwijl Hij hing, kwam er een duisternis over het land, de zon weigerde te schijnen terwijl de Scheppers bloed, waar het leven in zit, uit Hem stroomde. De negende plaag van Egypte was duisternis. De tiende plaag was de dood van de eerstgeborene. Jezus was de Eerstgeborene van God. De Zoon van de mensen. Het leven lekte weg uit Het Leven. Het loon van de zonde is de dood. Jezus betaalde, als zondeloos mens, de prijs voor de zonde. Het is beter, dat één man sterft, dan dat het hele volk ten onder gaat. Jezus noemde Zichzelf Het Leven, De Waarheid, maar ook De Weg. De priesters waren kwaad toen Hij dat zei. Zo heetten namelijk de deuren in het Tabernakel van Mozes, de draagbare tempel. Jezus noemde Zichzelf daarmee de toegangsdeur tot God. Een deur besmeurd met bloed, zoals toen in Egypte met het Pesach, het voorbij gaan van de dood.

Jezus werd begraven, er werd een grote steen voor Zijn graf gelegd, en het werd bewaakt door Romeinse soldaten. Jezus had namelijk gezegd dat Hij na drie dagen weer uit de dood zou opstaan. Hoe kan de dood Het Leven Zelf vasthouden? Romeinse soldaten werden gedood als ze in slaap vielen. Die soldaten waren echt wel wakker gebleven! Onmogelijk dat het lijk van Jezus gestolen was. Toch was het graf leeg, drie dagen later. De dood was overwonnen, de prijs voor de zonde betaald, satan had verloren. Hij begreep het plan van God niet. Pas toen Jezus opstond, zag hij, dat hij er in getuind was. Satan had de hiel van Jezus verbrijzeld. Jezus had zíjn kop vermorzeld. Had God niet gezegd…? Inderdaad. God had het inderdaad gezegd. En Hij, Het Woord, spreekt de Waarheid.

Satan waart nog steeds over de aarde. Hij zet mensen nog steeds aan tot zonde. Maar zijn dagen zijn geteld. De mensen mogen kiezen of ze vriend willen zijn van God of niet. Door Jezus, die de straf heeft betaald voor hun zonden, kunnen ze voor God komen en met Hem hun leven delen. Jezus heeft gezegd, dat Hij terugkomt op aarde. Nu niet meer om te dienen zoals eerst, maar nu om te regeren. Satan zal in de hel worden gegooid als straf voor wat hij heeft gedaan. De mensen, die niet aannemen, dat Jezus de prijs voor hen betaalde, zullen dat zelf moeten doen. God zal die keuze respecteren.